In 2000 vestigt de Duitse Förster zich op 20-jarige leeftijd in Nederland. Een jaar later schrijft zij zich in voor een opleiding tot leraar basisonderwijs aan de Hogeschool van Amsterdam. Tijdens haar studie heeft Förster diverse werkzaamheden in loondienst verricht. De IB-Groep, de bevoegde autoriteit inzake financiering voor hoger onderwijs, heeft aan Förster een beurs toegekend. De IB-Groep was van mening dat Förster moest worden aangemerkt als een `werknemer´ en, bijgevolg, op het terrein van studiebeurzen, moest worden gelijkgesteld met een student met de Nederlandse nationaliteit.
Het geschil
Bij een controle heeft de IB-Groep vastgesteld dat Förster tussen juli 2003 en december 2003 geen betaalde arbeid had verricht. Van mening dat Förster niet langer als werknemer kon worden aangemerkt, heeft de IB-Groep het besluit voor een de beurs ongedaan gemaakt voor datzelfde tijdvak. Zij moet de teveel betaalde bedragen terugbetalen.
Förster maakt bezwaar tegen die uitspraak en stelt dat zij gedurende het tijdvak in kwestie al voldoende in de Nederlandse samenleving was geïntegreerd om als student op grond van het gemeenschapsrecht aanspraak te hebben op een beurs. Zij beroept zich op het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Bidar, waarin is verklaard dat indien de betrokken student gedurende een bepaalde tijd in de ontvangende lidstaat verblijf heeft, dit het bestaan aantoont van een zekere mate van integratie.
Het vonnis
De Centrale Raad van Beroep, die uitspraak moet doen op het door Förster ingestelde beroep, heeft het Europese Hof van Justitie verzocht om te preciseren onder welke voorwaarden een student uit een andere lidstaat in aanmerking kan komen voor een studiebeurs.
Het Hof stelt dat een student die legaal in een andere lidstaat verblijft, zich, ter verkrijging van een beurs, op het verbod van elke discriminatie op grond van nationaliteit kan beroepen. Maar, zo gaat het Hof verder, het is gerechtvaardigd dat een lidstaat een beurs enkel toekent aan studenten die blijk hebben gegeven van een zekere mate van integratie in de samenleving van deze staat. Het Hof is daarom van oordeel dat een voorwaarde van vijf jaar ononderbroken verblijf geschikt is om te garanderen dat de aanvrager van de beurs in de ontvangende lidstaat is geïntegreerd.
hits=1= / id=1613=