In de nieuwsbrief is al een aantal malen aandacht besteed aan de heffing van BPM in buitenlandsituaties. Dit leidt tot vele juridische procedures en inmiddels ook tot een nieuw besluit van de Nederlandse staatssecretaris. Zowel een uitspraak van Rechtbank Breda van 24 december 2010 als het nieuwe beleidsbesluit is gebaseerd op een beschikking van het Europese Hof van Justitie van 29 september 2010. Het Europese Hof geeft daarin aan hoe omgegaan moet worden met de berekening van BPM, als in het buitenland een voertuig wordt gehuurd, waarmee vervolgens gebruik wordt gemaakt van de Nederlandse weg
Volgens de Nederlandse wet, aangepast per 1 februari 2007, dient dan in eerste instantie het volledige bedrag van de BPM betaald worden. Wordt de auto later weer uitgevoerd, dan wordt de resterende BPM, zonder rentevergoeding, weer teruggegeven. Volgens het Europese Hof is deze regeling echter strijdig met het Europese recht. Nederland dient volgens het Europese Hof reeds bij de betaling van de BPM er rekening mee te houden dat slechts voor een beperkte periode gebruik gemaakt zal worden van de Nederlandse weg en dus ook slechts voor dit beperkte gebruik een aanslag op te leggen. Op 14 december 2010 heeft de Nederlandse staatssecretaris in een nieuw besluit gereageerd op de beschikking van het Europese Hof. Volgens de staatssecretaris kan bij aangifte direct een verzoek om teruggaaf bij export worden ingediend. Op deze wijze hoeft alleen het saldo van de BPM betaald te worden.
In de zaak voor rechtbank Breda ging het om een auto die door een Duitse eigenaar verhuurd was aan een inwoner van Nederland. Daarbij was al een deel van de BPM teruggegeven, echter zonder rente. Rechtbank Breda oordeelt nu, op basis van de beschikking van het Europese Hof, dat Nederland het verschil met rente moet teruggeven.
hits=1= / id=1756=