Ter bevordering van de mobiliteit op de woningmarkt werd de regel van de meeneembaarheid ingevoerd. Deze houdt in dat, indien een natuurlijke persoon zijn aangekochte woonst verkoopt om vervolgens een andere aan te kopen, hij het verschuldigde registratierecht op de eerste aankoop – in zekere mate – kan verrekenen met het recht dat hij naar aanleiding van de tweede aankoop verschuldigd is, dan wel een teruggave kan vorderen van het naar aanleiding van de eerste aankoop verschuldigde recht.
Daarnaast is eenzelfde persoon sinds 1 januari 2011 op de aankoop van een nieuw gebouw met bijhorend terrein 21% btw verschuldigd.
Het feit dat de regel inzake registratierechten die van de btw doorkruist, heeft als gevolg dat een belastingplichtige die besluit om zijn aangekochte woonst te verkopen om een voor btw-doeleinden nieuwe hoofdverblijfplaats aan te kopen, geen teruggave kan vorderen van de naar aanleiding van de eerste woonst betaalde registratierechten. Een teruggave zou echter wel mogelijk geweest zijn indien hij zijn eerste woonst voor een ‘oudere’ had ingeruild.
Aangezien de invoering van btw-heffing de fiscale druk bij aankoop van een ‘nieuwe’ woning in Vlaanderen met 11% verhoogd heeft, miskent de decreetgever – door geen teruggave te voorzien bij btw-heffing – de doelstelling van de meeneembaarheid, namelijk de mobiliteit op de woningmarkt bevorderen.
Het Belgische Grondwettelijk Hof is dan ook van mening dat er voor een maatregel in strijd met doel en strekking van de wet geen redelijke verantwoording bestaat en verzoekt de Vlaamse decreetgever om zijn discriminerende regelgeving te herzien. Voortaan is een teruggave van eerder betaalde registratierechten bij de aankoop van een nieuwe woonst met btw-heffing mogelijk.
hits=1= / id=1880=