Sinds eind januari 2015 is de BBI gebonden door een interne richtlijn wat betreft het regulariseren van fondsen die hun geëigend fiscaal regime niet hebben ondergaan. Hoewel het aanvankelijk de bedoeling was om deze richtlijn uitsluitend intern te houden, is er na veel politiek getouwtrek toch besloten om de richtlijn publiek te maken. Voorafgaand aan deze uniformisering hingen de methodes en de hoogte van de boetes af van de lokale BBI-administraties of gewestelijke directies.
Wie tegoeden wil ‘rechtzetten’ die hun geëigend fiscaal regime niet hebben ondergaan, zal voortaan – en dit gedurende de zevenjarige fiscale verjaringstermijn – onderworpen worden aan de volgende tarieven:
Voor roerende, onroerende en diverse inkomsten:
• Normale tarief dat van toepassing is op deze inkomsten + een belastingverhoging van 50%,
• Toepassing van nalatigheidsinteresten (deze zijn immers sowieso van toepassing zodra een belastingverhoging vanaf 50% wordt opgelegd).
Voor beroepsinkomsten en btw:
• Normale tarief dat van toepassing is op deze inkomsten + een belastingverhoging van 20%,
• Geen toepassing van nalatigheidsinteresten.
Kapitalen die hun geëigend fiscaal regime niet hebben ondergaan en waarvoor de zevenjarige fiscale verjaringstermijn reeds verstreken is, worden gekwalificeerd als diverse inkomsten en aldus belast aan het tarief van 33%. Hierop wordt een belastingverhoging van 10% toegepast, hetgeen de totale belasting op 36,3% brengt. Het parket zal worden betrokken indien de fiscus of de belastingplichtige dit nodig acht.
Voor de erfbelasting (de vroegere successierechten) dient men – in afwachting van de totstandkoming van een overlegprocedure tussen de BBI en de Vlaamse Belastingdienst – een apart akkoord te sluiten met de Vlaamse Belastingdienst.
hits=13= / id=3860=