(Grondwettelijk Hof 21 januari 2016)
Eerder kwam in deze rubriek de jaarlijkse aangifteplicht aan bod voor Belgische vennootschappen van betalingen aan personen in een belastingparadijzen (het totaalbedrag van de betalingen moet de grens van 100.000 EUR overschrijden tijdens het belastbaar tijdperk). De wet voorziet als sanctie dat bij niet-naleving van de aangifteplicht de kosten automatisch worden verworpen als beroepskost. Maar ook als de betalingen wel werden aangegeven, kan de aftrek worden verworpen als de belastingplichtige niet bewijst dat betaald werd aan niet-artificiële constructies en dat betaald werd in het kader van werkelijke en oprechte verrichtingen. De fiscus bevestigde onlangs in een circulaire deze sanctie niet te zullen toepassen als deze in conflict komt met de non-discriminatieclausule in een dubbelbelastingverdrag of met EU-regels.
De sanctie bij niet-naleving maakte onlangs het voorwerp uit van een procedure voor het Grondwettelijk Hof. De belastingplichtige voerde voor het Grondwettelijk Hof aan dat deze sanctie discriminatoir zou zijn omdat het de belastingplichtige niet is toegelaten het bewijs te leveren van de werkelijkheid van de prestaties, m.n. in de situatie dat de aangifteplicht niet werd nageleefd. Het Grondwettelijk Hof oordeelt echter dat hier geen discriminatie voorligt. De maatregel zou immers aan slagkracht verliezen zonder de sanctie, en vennootschappen zouden dan niet meer geneigd zijn om de aangifteplicht na te leven.