De rechtbank ‘s-Hertogenbosch heeft voetbaltrainer Guus Hiddink eind februari veroordeeld voor het doen van een onjuiste belastingaangifte over de periode van 1 januari 2003 tot en met 26 augustus 2003. Zijn straf bestaat uit een geldboete van 45.000 euro en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. De rechtbank nam bij het bepalen van de straf in aanmerking dat Hiddink aanvankelijk de intentie had om in België te gaan wonen, maar dat daarvan in 2003 volstrekt niets is terechtgekomen. Hiddink had daarom voor 2003 in de aangifte moeten opnemen dat hij in Nederland woonachtig was in plaats van België.
Het vonnis heeft deskundigen verrast, omdat de de rechtbank een nieuwe invulling geeft aan het begrip ‘woonplaats’. Dwaalt de rechter hier en wordt Hiddink ten onrechte veroordeeld, of is er wel sprake van fiscale fraude. Heeft de voetbaltrainer bewust een foute aangifte ingediend of heeft Hiddink een pleitbaar standpunt in deze. Een eerste artikel verscheen in het februarinummer. In dit artikel leggen we het vonnis voor aan professor Kees van Raad, hoogleraar in het internationaal fiscaal recht in Leiden en professor Alain Verbeke, hoogleraar fiscaal recht in Leuven en Tilburg.
Verweer
Het vonnis kwam uitgebreid in het nieuws. De berichtgeving hierover was nagenoeg overal hetzelfde: Hiddink heeft gefraudeerd, maar met de straf komt hij er goed van af. Is dit wel zo?
In het vonnis leest u de verschillende verweren die de advocaat van Hiddink heeft gevoerd en wat de rechter hierop besliste. Een verweer betrof de dagvaarding; deze was niet voldoende duidelijk gesteld. Een ander verweer betrof het feit dat de Fiod al in 2002 van mening was dat Hiddink niet in België woonde. Toch heeft de Fiod gewacht met ingrijpen totdat Hiddink het strafbare feit – het doen van zijn belastingaangifte in 2005 – zou hebben gepleegd. Heeft de Fiod ook niet tot taak strafbare feiten te voorkomen? Een volgend verweer betrof de overdracht van informatie. Namelijk in een ander strafrechtelijk onderzoek verneemt de politie tijdens het afluisteren van een telefoongesprek dat Hiddink niet in België zou wonen. Er was op dat moment nog geen verdenking van een strafbaar feit tegen hem; men dacht slechts dat er een strafbaar feit gepleegd zou gaan worden. Maar deze afluistergegevens werden wel overgedragen aan de Fiod, die daarop een eigen onderzoek naar Hiddink opstartte. Maar al deze verweren troffen geen doel bij deze rechter.
Het Verdrag
Een belangrijk verweerpunt van de verdediging is dat uit het onderzoek van de Fiod blijkt dat er geen aandacht is besteed aan de toepassing van het belastingverdrag tussen Nederland en België. Het Openbaar Ministerie had dus niet onderzocht of Hiddink onder de werking van het belastingverdrag viel en is zonder dit te onderzoeken er vanuit gegaan dat Hiddink zondermeer een foute aangifte indiende! In het februari-artikel werd nog geschreven dat de fiscus zich toch een oordeel over de toepassing van het Verdrag zou moeten hebben gevormd. Kennelijk niet, wat zeer wonderlijk is. Uit niets blijkt dat de fiscus aan het Verdrag heeft gedacht.
De advocaat van Hiddink vond dat het Openbaar Ministerie daarom of niet-ontvankelijk moest worden verklaard of tenminste dat het procesverbaal van dit onderzoek als bewijs uitgesloten moest worden. De rechtbank volgde ook hier de verdediging niet en vond het niet onderzoeken van de werking van het belastingverdrag niet zo zwaar wegen.
Ook uit andere overwegingen van de rechtbank, blijkt dat de rechtbank het belastingverdrag in deze zaak niet zo belangrijk vindt. De rechtbank blijft hierin wel consequent. Of dit ook juist is met de fiscale rechtsleer, is een ander punt.
Woonplaats
Kernpunt van het vonnis wordt gevormd door het begrip woonplaats. Als Hiddink een foute aangifte zou hebben gedaan, betekent dit dat zijn woonplaats Nederland zou moeten zijn. Met woonplaats wordt bedoeld de fiscale woonplaats. Afhankelijk hiervan kan het zijn dat Hiddink a) een goede, b) een foute of c) een foute aangifte met hierbij een fiscaal onderbouwd standpunt heeft ingenomen. In situatie c is er geen sprake van een strafbaar feit.
Het fiscale systeem omtrent een woonplaats werkt als volgt. Nederland bepaalt volgens zijn nationale regels of iemand in Nederland woont. België doet dit op eenzelfde wijze. Wanneer Nederland vindt dat iemand in Nederland woont en daar belast dient te worden en België vindt tegelijkertijd dat de persoon Belgisch ingezetene is, dan is er sprake van een dubbele woonplaats en komt het tot een dubbele heffing. Ter voorkoming hiervan hebben beide landen een belastingverdrag afgesloten waarin voor zo’n geval dan wordt bepaald in welk van de twee landen iemand voor doeleinden van dat verdrag woont. Zo’n verdrag wijst namelijk de meeste categorieën inkomsten toe aan het land waar iemand naar de regels van dat Verdrag woont. Het andere land treedt dan terug.
Om nu te bepalen van welk land iemand die door beide landen als inwoner wordt beschouwd, voor verdragstoepassing inwoner is, gebruikt het verdrag een zogenaamde tie-breaker rule. Daarbij is in eerste instantie doorslaggevend waar iemand een `duurzaam tehuis´ heeft. Onlangs is door een Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad gesteld dat dit het `ter beschikking hebben van een woning’ betekent, waarbij niet van belang is of door de belastingplichtige in die woning ook feitelijk gewoond wordt. Hiddink had dus in België zo’n woning. Maar voordat aan de toepassing van die `tie-breaker rule´ wordt toegekomen, moet eerst vaststaan dat Nederland vindt dat naar de alhier geldende regels Hiddink in Nederland woont. Als daarvan sprake zou zijn, is de volgende vraag of het Amsterdamse huis van zijn vriendin ook een `duurzaam tehuis´ voor hem was.
Dit nogal erg fiscaaltechnische verhaal moet doorgelopen worden om te kunnen bepalen of de aangifte die Hiddink heeft gedaan zondermeer fout is of dat er sprake is van zodanige onduidelijkheden en moeilijkheden bij het toepassen van de regels op de feiten, dat het standpunt dat Hiddink innam door te stellen dat hij in ieder geval voor de toepassing van het belastingverdrag in Belgie woonde, redelijk verdedigbaar is, met andere woorden: een pleitbaar standpunt vormt.
Dwaling?
Maar deze strafrechter gaat kort door de bocht. Hij begint met de stelling: of iemand in Nederland woont moet naar feiten en omstandigheden worden beoordeeld. Hij verwijst hierbij naar artikel 4 Algemene wet inzake rijksbelastingen. Voor wat betreft “de omstandigheden” gaat de rechter ook de vraag beantwoorden of Hiddink fiscaal inwoner was van België. Vervolgens geeft hij overwegingen waarom hij vindt dat Hiddink geen inwoner van België is.
In België is er bij inschrijving in het bevolkingsregister een wettelijk vermoeden dat men ook inwoner is tenzij er tegenbewijs wordt gegeven. De Nederlandse rechter vindt dat hij dit Belgische wettelijk vermoeden mag ontkrachten.
De verdediging stelde dat Hiddink als inwoner van België onderworpen is aan de Belgische belasting. De aanslagen zijn in België opgelegd en zelfs onherroepelijk geworden. Hiddink wordt dus in België als inwoner belast, maar nu ook in Nederland. Dus zou de tie-breaker rule van het Verdrag van toepassing moeten zijn.
Nee, zegt de rechter, het verdrag is helemaal niet van toepassing want dan moet men wel in beide landen wonen. Hiddink mag dan wel in België belasting hebben betaald, maar hij woonde naar de omstandigheden beoordeeld in Nederland en niet in België en daarom is het verdrag niet van toepassing.
Naast de strafrechtelijke gevolgen betekent dit voor Hiddink feitelijk een dubbele heffing. En daar was nu net het Verdrag voor, om dit te voorkomen! Als de redenering van de rechtbank wordt gevolgd, betekent dit dat in soortgelijke situaties aan het Verdrag niet zal worden toegekomen. Immers de nationale rechter bepaalt zelf – zonder toepassing van het Verdrag – of iemand die naar Belgische regels in België woont, desondanks toch geacht wordt uitsluitend in Nederland te wonen.
Er wordt dus geen rekening gehouden met de regels van het buitenland. Er wordt geen rekening gehouden met wat België ervan vindt en of in België al dan niet een heffing heeft plaatsgevonden. Zo wordt de Nederlandse wet verheven boven het Verdrag ! Dubbele heffing is het gevolg. Maar minstens zo erg is dat strafbaarheid ook het gevolg is. Het Verdrag is een dode letter, terwijl beide overheden voor juist deze situaties een verdrag opstelden. Een fiscale dwaling van de rechtbank ?
Pleitbaar standpunt
Fiscaaltechnisch lijkt de redenatie van de strafrechter verkeerd. Het verdrag is van hogere orde dan het nationale recht en zal dus voorgaan. Hiddink is feitelijk in België als inwoner belast. Daar is geen twijfel over. Hij wordt ook in Nederland als inwoner belast, ook dat is duidelijk. Dit betekent toepassing van het belastingverdrag en de tie-breaker rule. Hiddink beschikte over een huurhuis in Hamont-Achel, voor hem een duurzaam tehuis. Er wordt niets gesteld of men er wel of niet komt.
Wel een belangrijke vraag is, of de Nederlandse woning van zijn vriendin als duurzaam tehuis voor Hiddink te kwalificeren is. Dat zou dan het Openbaar Ministerie moeten beargumenteren, omdat het vindt dat er een foutieve aangifte is gedaan. Als het Openbaar Ministerie hard kan maken dat er ook in Nederland een duurzaam tehuis was, moet vervolgens naar andere criteria in het Verdrag worden gekeken, zoals in welk land hij zijn nauwste economische en persoonlijke betrekkingen had. Uit de feiten lijkt dit Nederland te zijn. Maar het is de vraag of het Openbaar Ministerie kan waarmaken in de eerste plaats of Hiddink naar de Nederlandse regels wel in Nederland voldoende grond onder de voeten had omgezegd te kunnen worden hier te wonen en in de tweede plaats of er Nederland zondermeer van een duurzaam tehuis sprake is.
Een volgende vraag is of Hiddink bewust een foute aangifte heeft gedaan. Als het standpunt van Hiddink te bepleiten is – en daar lijkt het toch wel sterk op – is het doen van de aangifte niet strafbaar en had dus vrijspraak moeten volgen. Maar een discussie omtrent pleitbaar standpunt komt niet in het vonnis voor.
Deskundigen
Alle reden om het vonnis voor te leggen aan twee deskundigen met een specialiteit op dit gebied: de Nederlandse professor in het Internationaal Fiscaal Recht, Kees van Raad en de Belgische professor in het Belgische belastingrecht, Alaine Verbeke.
Het eerste wat professor van Raad opvalt, is het grote gemak waarmee de strafrechter tegen het Belgische belastingrecht aankijkt: „In Belgie wordt op basis van omstandigheden vastgesteld waar iemand woont. Daarnaast is er echter de regel van het weerlegbaar vermoeden. Wie kan weerleggen, is dan de vraag? Dat kan de belastingplichtige zijn als die meent dat hij ergens anders woont”. In bijzondere situaties kan de Leidse hoogleraar zich voorstellen dat dat ook de Belgische belastingdienst kan zijn. Maar het lijkt te ver te gaan, als in België geen kwestie speelt ten aanzien van iemands Belgische woonplaats op basis van diens inschrijving in het bevolkingsregister, dat dan de Nederlandse rechter zich inlaat met de vraag of dat Belgische wettelijke vermoeden wellicht weerlegd kan worden. In de jurisprudentie zijn daar ook geen voorbeelden van dat door andere landen gepoogd werd dit weerlegbare vermoeden ter discussie te stellen: „De praktijk lijkt te zijn dat, als je ingeschreven staat in het bevolkingsregister, je Belgisch inwoner bent. Dat Hiddink in België aldus onderworpen was aan de belasting blijkt, want daar is feitelijk invulling aan gegeven: Hiddink is als inwoner aangeslagen door de Belgische administratie”.
De Nederlandse strafrechter acht zich dus bevoegd de Belgische regels inzake de fiscale woonplaats zelf te gaan toepassen: „Daar kun je wel een paar vraagtekens bij stellen. Bijvoorbeeld: kan een Nederlandse rechter dit op zijn eigen houtje doen of
moet hij hierbij aansluiten bij de visie van het andere land over de toepassing van het eigen recht? Wat ook opvalt is dat de Nederlandse rechter zich hierbij helemaal niet bezighoudt heeft gehouden met de Belgische jurisprudentie over fiscale woonplaats, waaruit zou moeten blijken dat Hiddink in België woont. Het lijkt wel alsof hij dit weerleggen van het vermoeden zo uit zijn mouw schudt. Vervolgens concludeert de rechter dat naar omstandigheden die naar de Belgische belastingregels van belang zijn – dus de zaak door een Belgische bril bekeken – Hiddink in Nederland zou wonen. Dat lijkt mij wel erg snel door de bocht ”.
Nog belangrijker vindt de Leidse professor echter dat, wanneer de Nederlandse strafrechter zich inlaat met het vaststellen waar Hiddink naar de regels van het Belgische belastingrecht zou wonen, hij er geen blijk van geeft te beseffen dat hij zich daarmee op het terrein van het Verdrag heeft begeven en dat hij daar alleen aan toe komt als hij eerst duidelijk heeft vastgesteld dat Hiddink naar de regels van het Nederlandse belastingrecht in Nederland woont. Aan dat laatste worden maar weinig woorden gewijd, waardoor het vonnis wat betreft de woonplaats een verwarrend brouwsel van misverstanden van de inhoud en het effect nationale en verdragsregels te bieden geeft. Navraag bij Belgische deskundigen leert overigens dat de invulling die de Nederlandse strafrechter geeft aan het Belgische woonplaatsbegrip in België weinig begrip zal ontmoeten. Het hele verhaal van de strafrechter lijkt op losse schroeven te staan.
Duurzaam tehuis
En zijn kritiek gaat verder: „Als naar de omstandigheden, die naar Belgisch belastingrecht van belang zijn om de woonplaats te bepalen, Hiddink niet in Nederland woont, en er dus geen sprake kan zijn van het weerlegd zijn van het wettelijke vermoeden, heeft Hiddink dus voor doeleinden van het Belgische belastingrecht in België gewoond. Als aangenomen zou moeten worden – waarover zo meteen meer – dat hij naar Nederlandse woonplaatsregels in Nederland heeft gewoond, komen we dus op het Verdrag uit, zoals eerder gezegd. En dan wordt beslissend in welke van de twee staten Hiddink de beschikking had over een `duurzaam tehuis´. Maar voordat we aan de vraag toekomen of hij Nederland wellicht ook over een duurzaam tehuis beschikte, moet wel eerst vaststaan dat hij überhaupt in Nederland een woonplaats had – anders hoeven we niet aan de hele exercitie te beginnen. En daarover wordt door de strafrechter maar weinig ter sprake gebracht. Je krijgt haast de indruk alsof dat een onomstreden feit was, terwijl de omstandigheden die in het vonnis op dit punt te berde worden gebracht, ook ruimte laten voor een tegenovergestelde conclusie.
Van Raad stelt dat het een uiteindelijk een politieke keuze is of in een zaak als de onderhavige aan de belastingrechter wordt voorgelegd of voor de strafrechter komt: „De fiscus heeft de keuze om een zaak strafrechtelijk aan te kaarten en dit niet fiscaalrechtelijk te willen afdoen. Bij een fiscale rechter zal een veroordeling de burger veel meer geld kunnen kosten. De fiscus heeft kennelijk in de zaak Hiddink het publieke effect verkieslijk gevonden. Nu denkt iedereen: ‘Oei, dat komt omdat hij zei in België te wonen’. Dat is precies wat de fiscus wil. In zoverre heeft hij een begrijpelijke keuze gemaakt. Het strafrecht krijgt vandaag de dag aldus steeds meer een voorbeeldfunctie”. Tot zover professor Kees van Raad.
Slachtoffer
Naar mijn mening illustreert het vonnis dat fiscale recht zelfs voor strafrechters moeilijk is en een echt specialisme. Ongeacht de zorgvuldigheid waarmee de beslissing is genomen, kan het voorkomen dat er op fiscaal gebied verkeerde conclusies worden getrokken. Hetzelfde geldt voor de opsporingsambtenaren, want zij hebben in het onderzoek vergeten dat er sprake is van verdragsbescherming. Dit zijn zorgwekkende ontwikkelingen, zeker als u denkt dat binnen Europa steeds meer personen grensoverschrijdend werken. Guus Hiddink lijkt het slachtoffer te zijn geworden van deze ontwikkeling: veroordeelt door verkeerde overwegingen in complexe fiscale materie. Op het moment van schrijven is nog niet bekend of Hiddink in beroep gaat. De kansen op vrijspraak lijken groot.
Fiscale fraude of fiscale dwaling? Het lijkt sterk op een fiscale dwaling van de rechtbank. We
licht is het woord aan de politiek en dient voor deze problematiek een ander systeem te volgen om nog meer schade te voorkomen. We hopen in een van de volgende nummers er op terug te komen.
Mr Stephan Wijnkamp is advocaat en belastingkundige in Roosendaal www.weinansenwijnkampadvocaten.nl
{Apart kader}
Het NederBelgischMagazine stelde schriftelijk enkele vragen aan Alain Verbeke, gewoon hoogleraar aan de universiteit van Leuven en Tilburg en partner van GREENILLE Advocaten, Brussel en Antwerpen,
Wat vindt u van de fiscale redenatie van de rechter gezien vanuit Belgische optiek?
Laat ons vooreerst niet vergeten dat het hier in essentie gaat over een Nederlandse zaak en bovendien ook nog een strafzaak. De redenering van de Nederlandse strafrechter wekt verwondering. Ik vind het eigenlijk een verrassende en ook een gevaarlijke redenering. Men kan niet voorbij aan het feit dat het woonplaatsbegrip dat België hanteert, inderdaad een zeer feitelijk gegeven is. Dit geldt overigens niet enkel voor het fiscale woonplaatsbegrip, maar tevens in civiele aangelegenheden, bijvoorbeeld het erfrecht. De rechtbank lijkt dit begrepen te hebben in de zin dat zij heeft getracht de feiten te achterhalen. Op grond van deze feiten komt men tot de conclusie dat er sprake was van een Nederlands rijksinwonerschap. Tevens komt de rechtbank, na analyse van het Belgische recht, tot het oordeel dat er geen sprake was van een Belgisch rijksinwonerschap. Hierdoor wordt het dubbelbelastingverdrag omzeild. Er is immers volgens de rechter geen dubbele woonplaats.
De verdediging heeft tav het Belgische inwonerschap gesteld dat op basis van het wettelijk vermoeden meteen dient te worden geconcludeerd dat iemand in België woont en moet vervolgens de tie-breaker rule van het belastingverdrag worden toegepast. De Nederlandse rechter vindt dat hij de bevoegdheid heeft om dit wettelijke vermoeden te ontkrachten. Wat vindt u daarvan? Is het aan een Nederlandse rechter om dit te doen waardoor als gevolg daarvan iemand dus niet in België zou wonen?
Zoals reeds benadrukt, is dit een verrassende maar vooral ook gevaarlijke redenering. Op deze wijze lijken de dubbelbelastingverdragen immers in bepaalde gevallen overbodig te worden. De vraag rijst of dit de bedoeling is van internationale afspraken.
Het is trouwens zeer de vraag of een Nederlandse strafrechter wel goed geplaatst is om een analyse naar Belgisch recht te maken waaraan hij strafrechtelijke gevolgen verbindt. Dit geldt des te meer indien ook de deskundigen die door de rechter zijn gehoord blijken te aarzelen.
Vergelijk het met de situatie van de fiscale vluchtelingen die België verlaten, bijvoorbeeld richting Zwitserland, en die het risico lopen dat hun nieuwe Zwitserse rijksinwonerschap aan de beoordeling van de Belgische rechter zou worden overgelaten. Dat België in dit voorbeeld zou stellen dat ze nog steeds Belgisch rijksinwoner zijn is natuurlijk geen probleem. Dat is een beoordeling naar Belgisch recht door een Belgische rechter, en behoort tot diens normale opdracht. Wel problematisch wordt het als de Belgische rechter Zwitsers intern recht toepast om te oordelen dat men in het voorbeeld geen Zwitsers rijksinwoner is. De Belgische rechter beperkt zich beter tot de eerste vaststelling. Indien nodig, kan men dan in het voorbeeld het Belgisch-Zwitsers dubbelbelasting verdrag toepassen. De Nederlandse strafrechter had zich in de betrokken zaak wellicht ook beter iets voorzichtiger opgesteld inzake de evaluatie en inschatting van het Belgische recht.
Het wettelijk vermoeden is recht geworden stelt de verdediging omdat er geen beroep meer mogelijk is. Is dit volgens Belgische wetgeving inderdaad zo?
Dit is natuurlijk een uitzonderlijk feitencomplex. Men kan mijns inziens hieruit niet concluderen dat de Belgische belasting niet langer verschuldigd zou zijn. Wel integendeel, deze blijft verschuldigd. Hiddink blijft voor de betreffende periode door de Belgische autoriteiten gewoon beschouwd als Belgisch rijksinwoner. Hij heeft er natuurlijk ook alles aan gedaan om aldus te worden gekwalificeerd. Met name heeft hij zich ingeschreven in de Belgische gemeente. Verder heeft hij zelf ook een aangifte in de personenbelasting ingediend (of laten indienen). Dit is de inkomstenbelasting die van toepassing is op de Belgische rijksinwoners. Gelet op deze vaststaande feiten is het Belgische standpunt niet vreemd. Ondertussen zal de Belgische belasting waarschijnlijk definitief verschuldigd zijn. Hiddink had tegen de aanslagen een bezwaar kunnen indienen. Gelet op de korte termijnen zal de bezwaartermijn intussen verstreken zijn. Restte daarbuiten nog de poging om een ambtshalve ontheffing te bekomen. Dergelijk verzoek kan worden ingediend op grond van bijvoorbeeld een dubbele belasting en diende te worden ingediend binnen de drie jaar. Aangezien Hiddink toch al een tijdje weet heeft van de betwisting die heeft geleid tot de veroordeling, mag je er van uit gaan dat zijn adviseurs hem daarvan hebben ingelicht.hits=2= / id=1545=