Een familielid uit Nederland, bijvoorbeeld een studerend kind, wil even de wagen van de ouders – die in België wonen – lenen om spullen van of naar zijn huis te rijden. Als een van de ouders niet meerijdt, dan kan het misgaan in Nederland. Of toch niet meer?
Bij een controle op 10 juni 2005 constateert de politie dat een Volkswagen Beetle Cabrio met een Belgisch kenteken door een Nederlandse ingezetene wordt gebruikt in Nederland. Goed fout dus. De bestuurster krijgt een naheffingsaanslag BPM (belasting van personenauto’s en motorrijwielen) opgelegd van € 6.663 plus een vergrijpboete van 50%: € 3.331. De Volkswagen is eigendom van haar partner die in België woont. Op die datum reed de Nederlands ingezetene van het adres van haar partner naar Nederland om haar zoontje naar school te brengen en vervolgens reed zij naar haar werkadres, ook in Nederland. Deze rit duurde ongeveer een half uur. Het Hof concludeert op 8 januari 2009 dat de belasting – ad € 6.663 – in het geheel niet evenredig is aan de gebruiksduur van de personenauto in Nederland.
De opgelegde BPM naheffingsaanslag is in strijd met het (communautaire) evenredigheidsbeginsel. Het Hof kan niet anders dan de naheffingsaanslag en de boete vernietigen, omdat de Wet BPM niet in een evenredige heffing voorziet !
hits=2= / id=1633=