Belastingdiensten hebben het vaak niet begrepen op buitenlandse structuren. Een goed voorbeeld is volgende casus. Een echtpaar woonachtig in België richt een vennootschap op in Luxemburg waarin ze hun beleggingen inbrengen. Door haar apart fiscaal statuut is de vennootschap in Luxemburg vrijwel geen vennootschapsbelasting verschuldigd. De belastingdienst komt het bestaan van de vennootschap op het spoor in het kader van een strafdossier tegen een buitenlandse bankinstelling. U herinnert zich het KBLux-dossier.
Zij stelt zich op het standpunt dat het echtpaar een constructie heeft opgezet enkel en alleen om in België belasting te vermijden op de roerende inkomsten – lees het rendement over de beleggingen. Het Luxemburgs vehikel is een schermvennootschap waarvan de werking geveinsd is. De werkelijke begunstigde van het beleggingsrendement is eigenlijk rechtstreeks het echtpaar in privé. De belastingdienst kijkt door de vennootschap heen en legt rechtstreeks een aanslag op in privé.
Het echtpaar is daar niet blij mee en stapt naar de rechtbank. In 1ste aanleg krijgen zij gelijk en worden de aanslagen vernietigd. De belastingdienst gaat vervolgens in beroep. Het Hof stelt dat “beweren dat de Luxemburgse vennootschap slechts een scherm is en de belastingplichtigen de werkelijke economische begunstigden zijn van de roerende inkomsten”, niet voldoende is om te besluiten tot simulatie en dus aanslagen in privé op te leggen.
Er moet meer zijn. De belastingdienst moet in concreto kunnen aantonen dat niet de buitenlandse vennootschap, wel het echtpaar in privé de rechtstreekse begunstigden zijn van het rendement op de beleggingsportefeuille. Het Hof bevestigt hiermee de uitspraak in eerste aanleg.
hits=1= / id=1694=