In de eerste nieuwsbrief (gepubliceerd in het september nummer) is ingegaan op de conclusie van Advocaat-Generaal in de zogeheten Gielen-zaak. Waar ging het ook al weer over? De heer Gielen, een Duitse ondernemer, wilde in aanmerking komen voor de Nederlandse zelfstandigenaftrek. Hiervoor dient iemand tenminste 1.225 uren aan zijn onderneming te besteden. Volgens de Nederlandse belastingdienst dienen die 1.225 uren in Nederland gemaakt te worden en niet (ook) in Duitsland, maar zou hij alsnog voor de zelfstandigenaftrek in aanmerking kunnen komen door te kiezen voor de fictieve binnenlandse belastinglicht.
Op een vraag van de Nederlandse rechter heeft het Europese Hof van Justitie aangegeven dat deze interpretatie niet correct is en dat de Nederlandse wetgeving discriminerend werkt. Het Hof van Justitie overwoog hierbij dat een binnenlandse ondernemer wel rekening mag houden met in een andere Europese lidstaat gewerkte uren en dat een buitenlandse belastingplichtige dat niet mag. Deze mag namelijk alleen de in Nederland gewerkte uren meetellen. De Nederlandse keuzeregeling voor de fictieve binnenlandse belastingplicht doet daar volgens het Europese Hof van Justitie niet aan af.
De vraag die openbleef was hoe de berekening van de zelfstandigenaftrek exact moest plaatsvinden. Naar aanleiding van een uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch had de Advocaat-Generaal aangegeven dat deze berekening juist is en dat de heer Gielen de gehele zelfstandigenaftrek aan zijn Nederlandse winst mag toerekenen. De Hoge Raad heeft op 29 oktober jl. geoordeeld dat het Hof terecht de uren die Gielen aan zijn Duitse vestiging heeft besteed, heeft meegenomen voor het urencriterium voor de berekening van zelfstandigenaftrek.
Circulaire naar aanleiding van arrest Dijkman, dat België geen gemeentebelasting mag heffen op buitenlandse roerende inkomsten
In de nieuwsbrief van september stond ook het arrest Dijkman van het Europese Hof van Justitie. Daarin bepaalde het Hof dat België geen gemeentebelasting mag heffen op buitenlandse roerende inkomsten die niet via een in België gevestigde tussenpersoon zijn betaald. Op 19 oktober 2010 heeft de Belgische belastingadministratie een circulaire doen verschijnen, waarin ze haar visie geeft hoe met dit arrest om te gaan.
Allereerst wordt in de circulaire aangegeven dat het arrest alleen ziet op dividenden en interesten die voortvloeien uit beleggingen of investeringen in een andere lidstaat van de Europese Economische ruimte (dit zijn de landen van de EU aangevuld met IJsland, Noorwegen en Liechtenstein) en in die landen zijn verkregen. Volgens de circulaire ziet het arrest dan ook niet op (onder meer) roerende inkomsten die als beroepsinkomsten belastbaar zijn, roerende inkomsten die niet aangegeven hoeven te worden maar desondanks wel in de aangifte worden vermeld, inkomsten van lijfrenten, inkomsten van onroerende leasing, inkomsten van hypothecaire schuldvorderingen en roerende inkomsten van buiten de EER.
De software van de Belgische administratie zal worden aangepast om bij het opleggen van de aanslagen rekening te houden met het arrest Dijkman. Nu al wordt echter aangegeven dat deze nieuwe software dit alleen kan doen, indien de bedoelde roerende inkomsten afgezonderd kunnen worden van andere roerende inkomsten die wel belastbaar zijn. Indien dat niet mogelijk is, zullen de aanslagen opgelegd worden zonder rekening te houden met het arrest.
Ten slotte wordt in de circulaire aangegeven dat ook rekening zal worden gehouden met het arrest, indien een geldig bezwaarschrift wordt ingediend dan wel tijdig gevraagd wordt hiermee rekening te houden. In beginsel kan een bezwaarschrift ingediend worden binnen een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf de derde werkdag die volgt op de datum van verzending van de betwiste aanslag. De administratie zal niet op eigen initiatief tot correctie overgaan. Met andere woorden, voor vele (Neder)belgen die bank-, spaar- en beleggingsrekeningen aanhouden in Nederland kan het van belang zijn goed naar hun ingediende aangiften en opgelegde aanslagen te kijken.
Hof van Beroep te Gent: woning van Luxemburgse ondernemer aangemerkt als vaste basis
Voor ondernemers die in België wonen, maar ook in Nederland actief zijn (of andersom) kan het de vraag zijn in welke van beide landen de winsten van de onderneming belastbaar zijn. Op basis van het belastingverdrag is de hoofdregel dat de belastingheffing plaatsvindt in het woonland, tenzij de ondernemer in het andere land beschikt over een zogeheten vaste basis. Dit roept de vraag onder welke omstandigheden is er sprake van zo’n vaste basis. Onlangs heeft het Hof van Beroep te Gent geoordeeld over een dergelijke kwestie (het ging daarbij overigens over een inwoner van Luxemburg met activiteiten in België).
Het betrof een inwoner van Luxemburg die als trainer voor korte periodes werd ingeschakeld door bedrijven om cursussen en trainingen te geven aan werknemers. Hij huurt een woning in Brugge. Deze woning kan volgens het Hof gezien worden als een vaste basis, op basis waarvan belastingheffing over de Belgische werkzaamheden aan België wordt toegewezen. Volgens het Hof moet worden nagegaan of er een werkzaamheid wordt uitgevoerd met behulp van een basis die vast is. Op basis van een beoordeling van de feiten komt het Hof tot de conclusie dat dit inderdaad het geval is. De voornaamste feiten op basis waarvan het Hof tot deze conclusie komt, zijn de duurzaamheid van het verblijf in de woning, de voorbereidende werkzaamheden die in de Belgische woning worden uitgevoerd, de woningspecifieke kosten die betrekking hebben op de activiteiten van de consultant en het feit dat de woning als contactadres voor allerhande administratieve formaliteiten wordt gebruikt.
Er zijn vele ondernemers met grensoverschrijdende activiteiten. Het is echter niet altijd duidelijk in hoeverre er sprake is van een vaste basis c.q. vaste inrichting. Dit arrest kan in voorkomende gevallen helpen om hierin meer duidelijkheid te krijgen.
Conclusie Nederlandse Advocaat-Generaal: wordt door een conserverende aanslag de goede verdragstrouw geschonden?
De Advocaat-Generaal heeft op verzoek van de Nederlandse Hoge Raad onlangs (2 september 2010) zijn oordeel gegeven over de vraag of een door Nederland opgelegde conserverende aanslag al dan niet in strijd is met het belastingverdrag tussen Nederland en België. Waar ging het om? Een Nederland is in 2003 verhuisd naar België. Voor de waarde van zijn pensioenaanspraken heeft de Nederlandse belastingdienst een conserverende aanslag opgelegd (inclusief revisierente), waarvoor uitstel van betaling wordt verleend.
Rechtbank ‘s-Gravenhage heeft de conserverende aanslag gehandhaafd, terwijl Hof ’s-Gravenhage heeft geoordeeld dat de conserverende aanslag in strijd is met de goede trouw van het belastingverdrag tussen Nederland en België. Volgens Advocaat-Generaal Van Ballegooijen heeft het Hof het echter mis. Hij geeft aan dat ten tijde van de onderhandelingen over het huidige belastingverdrag tussen Nederland en België, de regeling van de conserverende aanslag over pensioenaanspraken reeds bekend was. Daarom is deze aanslag volgens de Advocaat-Generaal niet in strijd met de goede trouw en is er geen sprake van verschuiving van de in het belastingverdrag overeengekomen verdeling van heffingsbevoegdheden.
Hoge Raad: algemene heffingskorting moet worden terugbetaald, vertrouwensbeginsel niet van toepassing
In de vorige nieuwsbrief stond een uitspraak van Hof ‘s-Hertogenbosch van 25 juni 2010 over de al dan niet gerechtvaardigde terugvordering door de Nederlandse belastingdienst van de algemene heffingskorting. Belanghebbende had deze eerst uitbetaald gekregen, maar bleek hier achteraf (omdat de partner geen inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen in Nederland was verschuldigd) geen recht op te hebben. Volgens het Hof was de terugvordering gerechtvaardigd, ondanks eerdere, andere uitlatingen van een medewerker van de belastingdienst. Onlangs heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over een soortgelijke kwestie.
Ook hier was de algemene heffingskorting in eerste instantie uitbetaald, maar moest deze terugbetaald worden omdat de partner (die in Duitsland werkzaam was), te weinig inkomstenbelasting/premies volkverzekeringen had betaald in Nederland. In tegenstelling tot Rechtbank Breda besliste Hof ’s-Hertogenbosch dat belanghebbende zich mocht beroepen op het vertrouwensbeginsel, met name door de toelichting bij het formulier voor de voorlopige teruggave. Volgens de Hoge Raad is er echter geen sprake van een bewuste standpuntbepaling of toezegging van de Nederlandse belastingdienst, hooguit van een (mogelijk onjuist) inlichting. Hieraan is de inspecteur volgens de Hoge Raad niet gebonden. Bovendien heeft belanghebbende volgens de Hoge Raad geen schade geleden door de onjuiste toelichting.
Hoge Raad: aan buitenlandse verzekeraar betaalde AOV-premie is aftrekbaar
Een in Nederland wonende en werkende specialist heeft een aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij een Duitse verzekeraar. De belastingdienst heeft in 2003 de aftrek van de premie hiervoor geweigerd, omdat de verzekeraar niet voldoet. Eén van de voorwaarden voor aftrek is namelijk dat de verzekeraar een in Nederland uitwinbare zekerheid ten behoeve van de belastingdienst dient af te geven voor invordering van eventuele belasting. Volgens de Hoge Raad, in navolging van Rechtbank Breda en Hof ’s-Hertogenbosch, is deze voorwaarde echter strijdig met het verbod tot beperking van het vrij verrichten van diensten. Dit ondanks dat de belemmering, onder voorwaarden, in 2004 is weggenomen.
Buitenlands belastingplichtigen die opteren voor de keuze voor de fictieve binnenlandse belastingplicht, kunnen de premie voor hun arbeidsongeschiktheidsverzekering in aftrek brengen. Ook voor hen kan deze uitspraak van belang zijn.
Dubbele heffing successierechten van aandelen in onroerende zaaklichaam volgens Advocaat-Generaal niet in strijd met EG-recht
Wat was de casus: de vader van belanghebbende woonde ten tijde van zijn overlijden in België. Hij had de Nederlandse nationaliteit en is binnen tien jaar na zijn emigratie naar België overleden. Dit betekent dat op basis van een fictie in het Nederlandse successierecht, de vader ten tijde van zijn overlijden geacht wordt in Nederland te wonen. Tot de nalatenschap behoorden de aandelen in een Nederlandse B.V. Op basis van de bezittingen gold deze B.V. als een zogeheten onroerende zaaklichaam. De waarde van de aandelen wordt zowel in de Belgische als in de Nederlandse belastingheffing betrokken. In België op basis van de aandelen (roerend vermogen), in Nederland op basis van de in de vennootschap aanwezige onroerende zaken (onroerend vermogen). Geen van beide landen wil voorkoming van dubbele belasting verlenen.
Volgens Advocaat-Generaal IJzerman, in navolging van Rechtbank Breda, hoeft de Nederlandse belastingdienst geen vermindering ter voorkoming van dubbele belasting te verlenen, nu sprake is van onroerend vermogen. Dit is niet anders doordat België het vermogen als roerend aanmerkt. Volgens de Advocaat-Generaal is het Nederlandse standpunt ook begrijpelijk, omdat indien de woonplaatsfictie niet van toepassing zou zijn, Nederland altijd nog recht van overgang had kunnen heffen. Volgens de Advocaat-Generaal zou dit probleem alleen op te lossen zijn, door beide landen in een belastingverdrag dan wel nadere maatregelen op EU-niveau.
Sinds 1 januari 2010 is echter het Nederlandse recht van overgang afgeschaft. Naar aanleiding daarvan heeft de staatssecretaris van Financiën in een brief van 29 april 2009 aangegeven dat het besluit ter voorkoming van dubbele belasting in bepaalde situaties ook anders uitgelegd zal worden. Eén van die situaties is de onderhavige, waarin Nederland wel vermindering zal verlenen, door een verrekening te geven voor de (in dit geval) Belgische belasting.
Aanpassing successierechten in gewest Brussel
Met datum 26 augustus jl. is bekend gemaakt dat de Brusselse successierechten enkele versoepelingen ondergaan. Eén daarvan ziet op het recht van overgang bij overlijden voor erfenissen van niet-rijksinwoners (een heffing op in België gelegen onroerende goederen van een niet-rijksinwoner). Net als bij het recht van successie voor rijksinwoners zijn schulden in de nalatenschap aftrekbaar, indien voldaan wordt aan twee voorwaarden:
de erflater moet woonachtig zijn in de Europese Economische Ruimte, en
de schulden moeten specifiek zijn aangegaan om het onroerend goed te verwerven of te behouden.
Aanvullende crisisbijdrage door grensarbeiders niet verschuldigd
In een procedure die 13 jaar heeft gelopen hebben grensarbeiders eindelijk hun gelijk gekregen. In 1997 werd namens grensarbeiders een bezwaarschrift ingediend tegen het moeten betalen van de aanvullende crisisbijdrage en het feit dat de premie voor de particuliere ziekteverzekering in Nederland niet fiscaal aftrekbaar was. Het Hof van Beroep te Antwerpen heeft de grensarbeiders nu in het gelijk gesteld. Daarbij dient echter wel vermeld te worden dat de aanvullende crisisbijdrage al jaren geleden is afgeschaft.
Afkoop van een pré-Brede Herwaarderingslijfrente niet belast in Nederland
Ook hier weer een conclusie van de Advocaat-Generaal (in dit geval de heer Niessen). Wat is de casus? Iemand heeft voor 15 oktober 1990 twee kapitaalverzekeringen met lijfrenteclausule afgesloten. Op 23 december 2002 dient hij, als inwoner van België, voor beide verzekeringen een verzoek tot declausulering in. Het verzoek heeft de verzekeringsmaatschappij nog in 2002 bereikt, maar wordt pas in 2003 afgewikkeld.
Fiscaal is van belang dat declasulering (bij fictie) gelijk wordt gesteld met afkoop. Daarnaast is belangrijk dat per 1 januari 2003 een nieuw belastingverdrag tussen Nederland en België van toepassing. De Advocaat-Generaal oordeelt dat het niet van belang is of de declausulering in 2002 of 2003 heeft plaatsgevonden. Op grond van de Nederlandse wet is volgens hem namelijk het oud pre-Brede Herwaarderingsregime van toepassing. Op basis daarvan zijn zowel uitkeringen als afkoopsommen van lijfrenten voor buitenlandse belastingplichtigen niet belast in Nederland.
hits=4= / id=1956=