Deze uitspraak gaat over de belastingheffing over inkomen uit dienstbetrekking die aan twee kanten van de grens wordt uitgeoefend. Het recht om belasting te heffen wordt bepaald door het belastingverdrag tussen Nederland en België. Bij inkomsten uit dienstbetrekking zijn er een aantal regels: in de meeste gevallen komen deze regels erop neer dat het recht om belasting te heffen wordt toegewezen aan het land waar de werkzaamheden daadwerkelijk worden verricht.
In deze uitspraak ging het om een in België woonachtige persoon die werkt in Nederland voor een Nederlandse werkgever. Voor zijn werkzaamheden in Nederland, werd hij ook in Nederland belast. Maar een deel van zijn werkzaamheden bestond uit een wachtdienst. Deze wachtdienst hield in dat hij gedurende een week in de maand 24 uur per dag beschikbaar moest zijn. Omdat deze wachtdienst 24 uur doorliep, is deze Nederbelg niet alleen in wachtdienst tijdens zijn werktijd in Nederland, maar ook als hij in zijn huis in België is. Hoe verloopt de toewijzing onder het belastingverdrag over het inkomen dat aan deze wachtdiensten toegerekend kan worden?
Het oordeel van het Hof is dat Nederland alleen mag heffen over het deel van de wachtdienst die wordt uitgeoefend op zijn werkplek in Nederland (feitelijk 40 uur in de week). De overige uren is hij niet op zijn werkplek, maar wordt hij geacht in België te zijn. Over dit deel van de inkomsten mag Nederland op grond van het belastingverdrag geen belasting heffen. Nederland moet dan ook hiervoor voorkoming van dubbele belasting verlenen. Het feit dat deze belastingplichtige de keuzeregeling toepaste (kiezen voor fictief binnenlands belastingplichtig) maakt in zoverre geen verschil. Omdat een belastingverdrag van hogere orde is, gaat dat voor.
Hof ’s-Hertogenbosch 8 november 2012
hits=354= / id=3100=