(Zie ook de verwijzingen onderaan dit artikel.)
Stand van zaken 3 november 2015, e-mail van Wim Harkx.
Het Hof van Cassatie heeft op 4 februari 2016 zitting over het belasten van de AOW-uitkering van de heer Harkx.
De Belgische belastingdienst is van oordeel dat een Nederlandse AOW-pensioen belastbaar is. De heer Harkx heeft van zijn 15de tot zijn 65ste levensjaar in Nederland gewoond en er een aantal jaren gewerkt. In zijn geval is de AOW opgebouwd op grond van AOW art. 6, lid 1a en dus voor 100% verworven op basis van ingezetenschap zonder enige relatie met werk. De Hof van Cassatie zal op 4 februari een oordeel geven of het Hof van Beroep te Antwerpen zijn “AOW-arrest” op juiste wettelijke wijze heeft verantwoord.
Indien het Hof van Cassatie van mening is dat dit juist is -Belgie mag de AOW belasten- dan is dit definitief. De heer Harkx kan nog overwegen naar het Europees Hof van Justitie te stappen.
Indien het Hof van Cassatie van mening is dat het Hof van Beroep zijn arrest niet op juiste wettelijke regels heeft gefundeerd, dan volgt een verwijzing voor een nadere beoordeling van de feiten bij een ander Hof van Beroep, waarschijnlijk Gent al is Brussel ook mogelijk. Die procedure duurt weer een jaar of meer.
In het algemeen zijn de arresten van het Hof van Cassatie voor meer dan een uitleg vatbaar. Het is dus afwachten wat het arrest van 4 februari 2016 gaat inhouden. In ieder geval weten we op 4 februari 2016 nog niet of de Nederlandse AOW in België onbelast is.
Veel andere Nederlanders in België hebben AOW-rechten opgebouwd vanwege hun Nederlandse inwonerschap. Een samenhang met beroepswerkzaamheden ontbreekt. Toch wordt hun AOW-uitkering in België – wellicht geheel ten onrechte- belast.
Wordt vervolgd.
Stand van zaken december 2014, e-mail van Wim Harkx.
Afwijzing van bezwaar
Op 24 december 2014 ontving ik een aangetekend schrijven van de administratie waarin men mijn bezwaar, verdedigd op de hoorzitting, afwees.
De zinsnede uit een brief van de SVB van 25 november 2014 aan mij persoonlijk gericht werd niet opgenomen in het verslag ofschoon ik daarop gewezen heb: “In uw individuele situatie staat uw volledige (en tevens het maximale) AOW-pensioen evenmin als een op vrijwillige premiebetaling gebaseerd (deel van een) AOW-pensioen daarom in geen enkele relatie tot het verrichten van beroepswerkzaamheden”.
De administratie blijft stellen, dat de AOW-uitkering een wettelijk pensioen is ter uitvoering van de sociale zekerheidsregel inzake ouderdoms- en overlevingspensioen en dus belastbaar.
Dus weer naar de rechter. Continuing story!
Wim Harkx
Stand van zaken november 2014, e-mail van Wim Harkx,
Verklaring van SVB, het schrijven van het Ministerie van Sociale Zaken
Beste medestrijders,
Op 25-11-2014 ontving ik een uitgebreid schrijven van de heer Nicolaas van SVB. U kunt mogelijk delen van dit schrijven in uw verweer gebruiken. Van het Hof van Cassatie heb ik nog niets vernomen. Een arrest kan nog best een à twee jaar duren! Zo snel werkt men niet.
Ik heb op 26-11-2014 een gesprek gehad met mijn contactpersoon bij de administratie over mijn personenbelasting, aanslagjaar 2013. Ik heb de indruk, dat hij met mij van mening is dat de verklaring van SVB dat ik als ingezetene van Nederland rechten op AOW heb opgebouwd (brief 24/04/2012) en het schrijven van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (10/04/2014) dat AOW voor een ingezetene geen verband heeft met enige beroepsactiviteit voldoende zijn. Echter: hij maakt een verslag van het gesprek, stuurt dat naar Brussel en aldaar wordt beslist. Dat is dus afwachten.
Ik heb wel gevraagd om, bij een voor mij negatieve beslissing, de invordering van de personenbelasting over het deel van de AOW uit te stellen, totdat de gehele procedure is afgehandeld. Ik denk, dat dat zal gaan gebeuren.
Op mijn vraag volgens artikel 367 WIB 92 bij een voor mij positieve beslissing deze beslissing ook voor alle andere jaren te laten gelden kon hij instemmend reageren. Hij zou dit in het verslag opnemen. Dit artikel is ook opgenomen als vraag 1568 van mevrouw Pieters de dato 06/02/2007 in Vr. en Antw. Kamer, 2006-2007, nr 164, blz. 32140-32141 met als antwoord van de minister van Financiën, 23/04/2007: “Artikel 367, WIB 92 bepaalt dat het bezwaarschrift gericht tegen een aanslag die gevestigd is op betwiste bestanddelen van ambtswege geldt voor de andere aanslagen gevestigd op dezelfde bestanddelen of als supplement voor de beslissing van de directeur der belastingen of van de door hem gedelegeerde ambtenaar, zelfs wanneer de termijnen tot bezwaar tegen die andere aanslagen zouden zijn verstreken. Zie ook Hof van Cassatie, 19/11/2004, F.02.0076N/1.
Een beroep op de Fiscale Bemiddelingsdienst (Koning Albert II laan 33/46, 1030 Brussel) is over het aanslagjaar 2013 niet meer mogelijk omdat deze dienst dat niet meer op tijd, vòòr 24 december 2014, verwerkt krijgt. Voor het aanslagjaar 2014 is het mogelijk reeds thans een brief aan deze dienst te schrijven, ook al is er nog geen aanslag ontvangen met de formulering, dat u vreest voor problemen.
Ik hoop, dat ik u weer wat heb bijgemaild. Beste groet, Wim Harkx
Stand van zaken juli 2014, e-mail van Wim Harkx
Aanslagbiljet personenbelasting inkomstenjaar 2012
Inmiddels heb ik het aanslagbiljet personenbelasting inkomstenjaar 2012, aanslagjaar 2013 van de administratie ontvangen. Zoals wellicht te verwachten was: de administratie heeft geen rekening wensen te houden met de brief van het Ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting en met de brief van de SVB ter zake van mijn AOW-inkomsten. Men heeft derhalve twee officiële brieven zonder meer naast zich neegelegd.
Ik kreeg dus een aanslag over mijn totaal inkomen. Nu blijft het wachten op het Hof van Cassatie.
Beste groet, Wim Harkx
Stand van zaken april 2014, e-mail van Wim Harkx
Verklaring SVB terzijde gelegd
Goede morgen dames en heren,
Op een uitspraak van het Hof van Cassatie dienen we een zeer afwachtende houding aan te nemen. Belgisch gerecht is een zeer langzaam draaiende molen.
U weet, dat ik aan de heer L. van der Feen de Lille van SVB een verklaring heb gevraagd over de opbouw van mijn AOW. Deze verklaring is in mijn geval door de ambtenaar van de administratie terzijde gelegd. Hij vond die verklaring geen bewijs.
“Als federaal ambtenaar ben ik één gebonden aan de wetten en twee aan de instructies/interpretaties van de fiscale administratie. De Belgische staat is van oordeel dat een AOW-pensioen belastbaar is en dus moet ik uw AOW-pensioen belasten.”
Daarop heb ik een brief gestuurd naar het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en kreeg ik een antwoord zoals in de bijlage is aangegeven. Vooral de laatste alinea is van belang. U mag van deze brief een gepast gebruik maken.
Ik heb van mijn 15de tot mijn 65ste levensjaar in Nederland gewoond en er een aantal jaren gewerkt. In mijn geval is dus de AOW opgebouwd op grond van AOW art. 6, lid 1a en dus voor 100% verworven op basis van ingezetenschap zonder enige relatie met werk. Indien u in een gelijkaardige situatie hebt verkeerd, geldt dit ook voor u.
Indien u bij voorbeeld van uw 15de tot uw 50ste levensjaar in Nederland gewoond hebt en eventueel een aantal jaren gewerkt dan geldt voor die periode dat uw AOW is opgebouwd op basis van ingezetenschap en dus voor 100% niet belastbaar in de personenbelasting. Als u vanaf uw 50ste tot uw 65ste levensjaar in België gewoond heeft en in Nederland gewerkt, dan is de AOW die is opgebouwd in deze jaren wel belastbaar voor de personenbelasting. U dient in deze situatie om een pro rata regeling te verzoeken.
Ik hoop, dat ik u weer een duwtje in de rug heb gegeven.
Met vriendelijke groet, Wim Harkx
Stand van zaken februari 2014, e-mail van Wim Harkx
Memorie van antwoord van de administratie
Op 7-2-2014 ontving ik via mijn advocaat copie van de memorie van antwoord van de administratie.
Ik vind, dat ik deze niet volledig kan doorgeven omdat ik dan toestemming zou willen vragen aan de administratie. Indien iemand er op staat deze toch volledig te lezen, laat het me weten.
Het verweer van de administratie gaat totaal niet in op de memorie van toelichting zoals die door de heer Mattens en mij is geformuleerd.
Men heeft zich beperkt tot het verzoekschrift voorziening in cassatie. De administratie herhaalt alle bekende drogredenen die deze al jaren opvoert op ieder van de drie onderdelen. Als zodanig is er dus geen nieuws. Wel wordt erkend, dat de juiste interpretatie van de Nederlandse AOW-wetgeving van belang is. Daarna echter wordt gesteld dat de rechter in het bestreden arrest rekening heeft gehouden met de juiste interpretatie door te beslissen, dat de AOW-uitkering een pensioenuitkering is en dus belast mag worden.
Ik ben zeer benieuwd wat het arrest van het Hof van Cassatie zal uitwijzen. Dit kan eind 2014/begin 2015 verwacht worden.
Wim Harkx
Oorspronkelijke bericht
Personenbelasting op AOW-uitkering in België
Al jaren procederen Nederlanders in België tegen de Personenbelasting op hun AOW-uitkering. Het geschil met de Belgische belastingadministratie gaat specifiek om de vraag of de AOW betrekking heeft op een beroepswerkzaamheid.
Zo ook de heer W. Mattens die alleen AOW-rechten heeft opgebouwd vanwege zijn Nederlandse inwonerschap. Een samenhang met zijn beroepswerkzaamheden ontbreekt. Hij is door het Hof in het gelijk gesteld over het ten onrechte belasten van zijn AOW-uitkering. De heer Mattens – eigenlijk professor dr. W.H.M. Mattens, hoogleraar Nederlandse taalkunde en taalbeheersing, specialist op het gebied van tekstanalyse en tekstinterpretatie – stelt bovendien goede argumenten te hebben voor personen die AOW-rechten hebben opgebouwd ook wanneer zij in Nederland beroepsactief waren.
Zijn verzoek aan de redactie van het NederBelgischMagazine om een oproep te plaatsen, willen wij graag inwilligen. Zijn oproep betreft niet alleen het uitwisselen van argumenten, maar ook om de krachten te bundelen. De teksten “De (on)belastbaarheid van de AOW-uitkering in België” en “De interpretatie de Nederlandse AOW-wetgeving”, zijn van zijn hand. U kunt reageren met een e-mail naar het opgegeven adres. Eerder schreven de fiscaal specialisten van ESJ in het NederBelgischMagazine over heffingen op AOW-uitkeringen. Nu heeft de redactie ESJ gevraagd om enige begeleidende opmerkingen bij de ingezonden brief.
De (on)belastbaarheid van de AOW-uitkering in België
Na aanvankelijke afwijzingen bij de administratie en de rechtbank van eerste aanleg heeft het Hof van Beroep te Antwerpen op 4 december 2012 de heer Mattens (hierna M.) in het gelijk gesteld. M. heeft tot na zijn studie in Nederland gewoond, waar hij geen beroepsactiviteit heeft uitgeoefend. Het Hof oordeelde dat zijn AOW-uitkering onbelastbaar is, omdat de uitkering uitsluitend verband houdt met het feit dat hij gedurende een gedeelte van zijn leven in Nederland heeft gewoond. Het Hof sluit zich aan bij de visie van de advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie, die bij het arrest van 12 november 2009 concludeert dat een uitkering uitsluitend gebaseerd op het feit dat men in Nederland heeft gewoond, in België niet belastbaar is. Deze visie herhaalt hij bij de arresten van 15 maart 2013.
Ofschoon het arrest van 4 december 2012 indruist tegen het algemeen standpunt van de administratie, lijkt het M. onwaarschijnlijk dat de administratie tegen deze uitspraak in cassatie gaat. In principe wordt het vonnis op 25 september 2013 definitief. Vanaf dat moment kan ieder die uitsluitend wegens wonen in Nederland een AOW-uitkering heeft, zich op dit arrest beroepen.
Situatie wonen en werken
M. heeft voor het Hof betoogd dat ook de uitkering van iemand die in Nederland gewoond én gewerkt heeft in België onbelastbaar is. Na een grondige taalkundige analyse van de visie van de advocaat-generaal komt hij tot de slotsom dat deze visie erg discutabel is. Het Hof heeft zich beperkt tot het concrete geval van M en zich daarom niet uitgesproken over de door hem aangevoerde argumenten wat betreft iemand die in Nederland gewoond én gewerkt heeft. Aan de beslissing van het Hof gaat een gebrekkige samenvatting van de conclusie van de advocaat-generaal vooraf, een soort standaard-uitspraak die in alle recente vonnissen opduikt. Het valt niet te verwachten dat daar op korte termijn verandering in komt. Alle rechters zullen zich beroepen op de conclusie van de advocaat-generaal tot hij zich genoodzaakt ziet zijn visie te wijzigen.
Concreet betekent dit dat iedere belastingplichtige te maken zal krijgen met verschillende afwijzingen alvorens eventueel gelijk te krijgen bij het Hof van Cassatie. Een ‘lijdensweg’ die velen waarschijnlijk liever niet gaan. Uiteraard niet tegen de zin van de administratie. Verschillende ‘lotgenoten’ die kennis hebben kunnen nemen van de argumenten van M (zie hieronder), betreuren dat deze thans onbenut blijven, omdat hij door het Hof van Beroep in het gelijk is gesteld.
Oproep
De argumenten van de heer M. zoals hieronder beschreven, kunnen gebruikt worden door personen die reeds de ‘lijdensweg’ hebben afgelegd en aarzelen om in cassatie te gaan. Het zou interessant zijn te weten hoeveel personen zich in deze situatie bevinden. Misschien kan overwogen worden de krachten te bundelen om één of meer zaken voor het Hof van Cassatie te brengen. Wilt u reageren of meer informatie hierover ontvangen, zend een e-mail naar de heer W. Harkx, wharkx@hotmail.com.
De interpretatie van de Nederlandse AOW-wetgeving
De advocaat-generaal en het Hof van Cassatie stellen nadrukkelijk dat het oordeel van de rechter gebaseerd dient te zijn op de juiste uitleg van de Nederlandse wetgeving. De advocaat-generaal onderscheidt onder andere de volgende mogelijkheden:
- Voor een Nederlandse ingezetene, die niet in Nederland of het buitenland gewerkt heeft, is de AOW-uitkering onbelastbaar.
- “Voor degene die altijd in Nederland gewoond en gewerkt heeft, is het zo dat hij alleen al op basis van zijn inwonerschap recht heeft op AOW-pensioen. Indien de rechter ten aanzien van zulke persoon oordeelt dat er geen verband is tussen het pensioen en de beroepswerkzaamheid, kan hij worden gevolgd. Ook als de persoon in kwestie niet gewerkt zou hebben, zou hij recht hebben op AOW-pensioen”.
Cruciaal
De advocaat-generaal erkent deze interpretatie dus als een correcte uitleg van de Nederlandse wetgeving. Hij vervolgt met de volgende cruciale passage, waarop de rechters zich bij hun uitspraken baseren:
“Maar het is evengoed zo dat de betrokken persoon ook recht zou hebben op AOW-pensioen indien hij niet in Nederland zou gewoond hebben. De link tussen inwonerschap en pensioen is niet sterker dan de link tussen beroepsuitoefening en pensioen. De link met de beroepswerkzaamheid lijkt zelfs sterker dan de link met het inwonerschap in die zin dat degene die in Nederland woont maar ten minste drie maanden in het buitenland werkt (voor een niet-Nederlandse werkgever) niet verplicht verzekerd is in de AOW”.
“Het lijkt mij dan ook logisch dat de rechter ten aanzien van iemand die in Nederland gewerkt heeft en daardoor recht heeft verworven op AOW-pensioen, niet kan besluiten dat er geen (zelfs onrechtstreeks) verband is tussen pensioen en beroepswerkzaamheid. Voor wie in Nederland gewerkt heeft, kan mijns inziens niet ontkend worden dat het AOW-pensioen (althans voor de periode van zijn tewerkstelling in Nederland) minstens onrechtstreeks verband houdt met de beroepswerkzaamheid. Door zijn tewerkstelling in Nederland heeft de betrokkene een onvervreemdbaar recht op AOW-pensioen”.
Ontkenning versus tegenstelling
Er bestaat geen enkele logische onderbouwing voor deze visie van de advocaat-generaal. Hem speelt het bekende probleem bij het logische redeneren parten, namelijk de verwarring tussen ontkenning (in het buitenland werken versus niet in het buitenland werken) en tegenstelling (in het buitenland werken versus in het binnenland (Nederland) werken). Hij redeneert: omdat een ingezetene die drie maanden in het buitenland werkt, geen AOW-rechten opbouwt, moeten de rechten van een ingezetene die niet drie maanden in het buitenland werkt, wel gebaseerd zijn op het feit dat hij in Nederland een beroepsactiviteit uitoefent (tegenstelling in het buitenland werken versus in het binnenland (Nederland) werken). Een volstrekt onjuiste visie. De advocaat-generaal zou gelijk hebben, als een ingezetene die niet werkt, geen AOW-rechten zou opbouwen. In dat geval zou men kunnen redeneren: de ingezetene die in Nederland werkt, bouwt AOW-rechten op, omdat hij werkt. Maar omdat iedere ingezetene vanaf zijn vijftiende jaar, dus ruim voor zijn tewerkstelling, een onvervreemdbaar recht op AOW verwerft, is alleen de conclusie juist dat iedere ingezetene voor de AOW verzekerd is, zolang hij niet gedurende ten minste drie maanden in het buitenland werkt (ontkenning buitenland versus niet-buitenland). Deze conclusie zegt niets over de voorwaarde op grond waarvan de ingezetene voor de AOW verzekerd is.
De genoemde periode van drie maanden geldt overigens niet in de relatie Nederland-België. In dat geval is de EG-verordening 883/2004 van kracht, die de lidstaat aanwijst waarvan vanaf de eerste dag de wetgeving exclusief op de betrokkene van toepassing is. Een Nederlandse ingezetene die bijvoorbeeld in België gaat werken, is op grond van bedoelde verordening niet langer in Nederland verzekerd. Er is in dat geval helemaal geen lin
Ingezetene versus niet-ingezetene
De visie van de advocaat-generaal dat een Nederlandse ingezetene een onvervreemdbaar recht op AOW-pensioen verwerft door zijn tewerkstelling in Nederland, is niet juist. Iedere ingezetene verwerft vanaf zijn vijftiende jaar recht op AOW-pensioen. Een recht dat men eenmaal verworven heeft, kan men niet opnieuw verwerven. In zijn conclusie van 15 maart 2013 preciseert de advocaat-generaal zijn visie als volgt: “in geval van beroepsuitoefening triggert deze het pensioen” en het Hof van Cassatie vervangt dit anglicisme door “opent de aanspraak op AOW-pensioen”.
Voor een Nederlandse ingezetene opent op zijn vijftiende verjaardag zijn ingezetenschap de aanspraak op AOW-pensioen. Zijn latere beroepsactiviteit kan de aanspraak niet opnieuw openen: een deur die geopend is, kan niet opnieuw geopend worden. Indien de visie dat de beroepsactiviteit de aanspraak opent, juist zou zijn, dan zou logischerwijs deze aanspraak gesloten moeten worden, wanneer de beroepsactiviteit eindigt. Een ingezetene blijft echter aanspraak houden op AOW-pensioen, ook wanneer hij zijn beroepsactiviteit beëindigt. Een duidelijk bewijs dat er geen verband bestaat tussen beroepsactiviteit en AOW-pensioen. De stelling van de advocaat-generaal geldt alleen voor een niet-ingezetene die in Nederland werkt. Zijn deelname aan het Nederlandse arbeidsproces opent de aanspraak op AOW-pensioen en de beëindiging ervan sluit zijn aanspraak.
Sociale Verzekeringsbank
Er is de advocaat-generaal en het Hof van Cassatie veel gelegen aan de juiste interpretatie van de Nederlandse wetgeving. Daarom heeft M hun visie ter beoordeling voorgelegd aan de afdeling Recht en Beleid van de SVB, het overheidsorgaan dat bevoegd is voor de interpretatie van de AOW. Het antwoord luidt: “Als iemand in Nederland woont zijn er geen twee gelijkwaardige aanknopingspunten voor de AOW-verzekering. In dat geval is iemand verzekerd op grond van zijn ingezetenschap en is het niet relevant of iemand in Nederland werkt”.
De EG-Verordening 883/2004 bepaalt: “Elke lidstaat beslist zelf wie volgens zijn wetgeving verzekerd is, welke verstrekkingen en uitkeringen toegekend worden en onder welke voorwaarden, hoe deze voorzieningen berekend worden, en welke premies er moeten worden betaald”.
Uitsluitend de lidstaat Nederland kan beslissen onder welke voorwaarden men voor de Nederlandse AOW verzekerd is. Verordening 883/2004 laat geen enkele ruimte voor een eigen Belgische interpretatie die in strijd is met de Nederlandse interpretatie.
Arrest nr. 39676/05 van het EHRM van 7 juli 2011
De advocaat-generaal is van oordeel dat een ingezetene die in Nederland heeft gewerkt “alleen al op basis van zijn inwonerschap recht heeft op AOW-pensioen”. “Ook als de persoon in kwestie niet zou gewerkt hebben, zou hij recht hebben op AOW-pensioen”. Terecht kan er volgens hem in deze gevallen dan ook geconcludeerd worden “dat er geen verband is tussen het pensioen en de beroepswerkzaamheid” en dat het AOW-pensioen niet in België belast kan worden op grond van artikel 34, par. 1, eerste lid WIB 1992. Indien de rechter deze interpretatie hanteert, “kan hij worden gevolgd”.
Hij onderschrijft de rechtsgeldigheid van vonnissen waarin wordt beslist dat er voor een ingezetene die in Nederland heeft gewerkt, geen verband bestaat tussen de AOW-uitkering en de beroepsactiviteit. Hij meent dat bij een ingezetene die in Nederland gewerkt heeft, “evengoed” een andere interpretatie gevolgd kan worden, namelijk een interpretatie waarbij – althans voor de periode van de tewerkstelling in Nederland – wel een verband tussen AOW-uitkering en beroepsactiviteit bestaat. De daarbij gevolgde argumentatie mist echter, zoals hierboven aangetoond, iedere logica.
Zelfs wanneer men beide interpretaties als gelijkwaardig beschouwt, kan de rechter niet naar eigen inzicht de voorkeur geven aan een van beide. Zijn beslissingsbevoegdheid wordt beperkt door het Arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 7 juli 2011, arrest nr. 39676/05: 43, waarin bepaald wordt dat, wanneer een wet voor meerderlei interpretaties vatbaar is, deze dient te worden uitgelegd in het voordeel van de belastingplichtige: “In this regard the Court cannot overlook the requirement of section 4.4.1. of the Taxpayer Liability (Payments) Act, which provided that if domestic legislation offered ambiguous or multiple interpretations of the rights and obligations of the taxpayers the domestic authorities were obliged to take the approach which was more favorable to the taxpayer” .
Deze uitspraak impliceert dat voor een ingezetene die in Nederland gewerkt heeft, slechts geoordeeld kan worden dat er geen verband bestaat tussen de AOW-uitkering en de beroepsactiviteit.
De circulaire AFZ/2004/0313/(AFZ 8/2004) van 28 april 2004
M verwijst ook naar de circulaire van 28 april 2004, waarin een toelichting wordt gegeven op artikel 18 van het DBV. Volgens dit artikel wordt de heffingsbevoegdheid inzake de AOW-uitkering toegekend aan België. Artikel 19, par. 2.a. van het DBV bepaalt: “Pensioenen door een verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, hetzij rechtstreeks, hetzij uit door hen in het leven geroepen fondsen, betaald aan een natuurlijk persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of aan dat onderdeel of dat publiekrechtelijk lichaam, mogen in die Staat belast worden”.
De circulaire vermeldt: “Hierbij dient te worden opgemerkt, dat wat de Nederlandse overheidspensioenen betreft, enkel het deel betaald door het ABP (Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds) onder de toepassing van artikel 19 valt. De in Nederland aan gewezen overheidspersoneel betaalde AOW-pensioenen (…), daarentegen, vallen onder de toepassing van artikel 18 van het Verdrag”.
Deze AOW-pensioenen vallen niet onder de toepassing van artikel 19, omdat het geen pensioenen betreft die betaald worden ter zake van diensten bewezen aan die Staat, met andere woorden omdat deze pensioenen geen beloning zijn voor een vroegere dienstbetrekking. Het is toch ondenkbaar dat een pensioen waarbij de heffingsbevoegdheid aan België wordt toegekend, omdat er geen verband bestaat met een vroegere dienstbetrekking, in België belast zou worden, omdat er wel een verband bestaat met een vroegere dienstbetrekking. Hier is iedere logica toch werkelijk ver te zoeken.
Tot zover een beknopte weergave van de argumenten van M.
Noot bij de ingezonden brief van de heer Mattens
(Inzake de (on)belastbaarheid van de AOW in België)
Wij feliciteren de heer Mattens graag met de uitspraak van het Hof van Beroep Antwerpen. De uitspraak past in de lijn van uitspraken zoals deze nu regelmatig worden gewezen. De lijn die algemeen in de rechtspraak omtrent de belastbaarheid van AOW wordt uitgezet, is als volgt.
- Op het moment dat iemand in Nederland heeft gewoond, maar niet in Nederland heeft gewerkt dan kan België naar de nationale wetgeving geen belasting heffen over het AOW-inkomen. In dat geval ziet men in België geen band tussen de AOW-uitkering en een beroepswerkzaamheid. Die band is naar de huidige stand van zaken een voorwaarde om naar Belgisch recht tot belastbaarheid te komen.
- In het geval iemand daarentegen op enig moment in Nederland heeft gewerkt, dan wordt in België wel een band gezien tussen de AOW en een beroepswerkzaamheid. En in dat geval is de AOW-uitkering volgens de (meerderheid van de) rechtspraak wel belastbaar in België.
Uit de Belgische rechtspraak blijkt dat men het lastig vindt de AOW te duiden en in te passen in het Belgische belastingsysteem. De systematiek van de AOW en het karakter daarvan sluiten niet direct aan bij de Belgische oudedag regelingen. Het is daarmee aan de Belgische rechters om hier oplossingen voor te vinden.
In zo’n grensoverschrijdende situatie is de kans dan ook groot dat oplossingen die door de Belgische rechters worden gekozen, vanuit Nederlands oogpunt niet (helemaal) aansluiten bij de Nederlandse visie en (juridische) aard van de AOW. Dat lijkt ons ook de kern te zijn van de argumentaties van de schrijver van de ingezonden brief. Tot op heden is de lijn van de Belgische rechtspraak nog dat België kan heffen over het AOW van personen die een beroepswerkzaamheid in Nederland hebben gehad. De schrijver van de ingezonden brief biedt een aantal interessante tegenargumenten om voor de rechter te brengen. Wij wensen hem met het vervolg alle succes.
8 juli 2013, Maurice de Clercq, Thomas Vermeulen, ESJ Accountants & Belastingadviseurs
Eerder verschenen
Nederlandse AOW-uitkering belast in België(1-12-2010)
Het AOW-arrest is negatief (1-12-2011)
Hoe de AOW in de belastingaangifte verwerken (1-02-2013)
Bevestiging belastbaarheid AOW in België als pensioen (1-5-2013)
Cassatie AOW-kwestie (10-9-2013)
Cassatie AOW-kwestie, memorie van antwoord, arrest AR 2012/AR/62 (6-10-2013)
Verzoekschrift voorziening in cassatie (06-11-2013)
Memorie van toelichting bij Verzoekschrift voorziening in cassatie AOW / Wim Harkx (06-11-2013)
hits=2055=