Een sterfhuisclausule is een beding in een huwelijkscontract waarbij de echtgenoten het gehele gemeenschappelijk vermogen bij ontbinding van het stelsel toebedelen aan één met naam aangeduide echtgeno(o)t(e), ongeacht of deze echtgeno(o)t(e) de langstlevende echtgeno(o)t(e) zal zijn. Het verschil met het verblijvingsbeding is dat een sterfhuisclausule niet afhankelijk is van de oorzaak van ontbinding van het huwelijksstelsel, noch van de volgorde van de overlijdens van de echtgenoten. Er is met andere woorden geen overlevingsvoorwaarde aanwezig.
De fiscus meent -ten onrechte- toch successierechten te mogen heffen op de sterfhuisclausule, met name via artikel 5 van het Vlaams Wetboek Successierechten. Dat bepaalt dat men bij een ‘verblijvingsbeding’ voor de toepassing van de successierechten moet doen alsof de overlevende echtgenoot de helft van de gemeenschap uit erfenis verkregen heeft. Op die helft zijn dus wel successierechten verschuldigd. Aangezien dit artikel duidelijk enkel de overlevingsrechten, zoals het verblijvingsbeding, viseert en de fiscale wetgeving strikt moet worden geïnterpreteerd, mag de sterfhuisclausule echter niet worden belast op grond van artikel 5 Vl.W.Succ.
Deze zienswijze kreeg navolging in de rechtspraak. Het Hof van Cassatie besliste reeds in een arrest van 10 december 2010 dat artikel 5 Vl.W.Succ. niet kan worden toegepast op het sterfhuisbeding. Het beding is immers geen overeenkomst over de goederen van de nalatenschap van de mede-echtgenoot, maar een overeenkomst over de vereffening en verdeling van het gemeenschappelijk vermogen.
In een circulaire van juli 2011 schoof de fiscus het Cassatiearrest van 10 december 2010 aan de kant door te bepalen dat het sterfhuisbeding wél zal worden belast op grond van artikel 5 Vl.W.Succ. De fiscus argumenteert onder meer dat artikel 5 Vl.W.Succ. zelfs kan worden toegepast wanneer er geen overlevingsvoorwaarde aanwezig is. Ook in de circulaire over de toepassing van de algemene antimisbruikbepaling inzake successierechten staat het sterfhuisbeding op de ‘zwarte lijst’ als zijnde fiscaal misbruik. Onlangs hebben een rechtbank en een hof van beroep zich opnieuw over deze problematiek gebogen. Het betrof in beide gevallen sterfhuisbedingen ingevoegd in het huwelijkscontract voor inwerkingtreding van de algemene antimisbruikbepaling (op 1 juni 2012). In een vonnis van 11 december 2013 besliste de rechtbank te Gent dat een sterfhuisclausule rechtsgeldig is en er dus geen successierechten verschuldigd zijn. Nog recenter is een arrest van het Hof van Beroep te Gent van 4 februari 2014. Daarin stelt het Hof dat er geen successierechten verschuldigd zijn op grond van artikel 5 Vl.W.Succ. bij gebrek aan overlevingsvoorwaarde, noch op grond van artikel 7 Vl.W.Succ. bij gebrek aan kosteloze beschikking. Artikel 7 Vl.W.Succ. stelt dat alle schenkingen gedaan door de overledene binnen de drie jaar vóór zijn overlijden zonder betaling van schenkingsrechten, onderhevig zijn aan successierechten. Een belasting op grond van dit artikel is bijgevolg niet mogelijk, aangezien de toepassing van artikel 7 Vl.W.Succ. een schenking door de eerstoverleden echtgeno(o)t(e) vereist. De sterfhuisclausule kwalificeert echter niet als schenking, maar als huwelijksvoordeel en is dus noodzakelijk onder bezwarende titel. De fiscus trekt dus opnieuw aan het kortste eind in de discussies rond de sterfhuisclausule.
hits=515= / id=3496=