Bij de BTW is het de bedoeling dat de uiteindelijke consument (binnen de EU) de BTW daadwerkelijk betaald. Bij handel tussen ondernemers moet er ook BTW worden gerekend, maar kan de betaalde BTW weer worden afgetrokken.
Het mag vervolgens ook niet zo zijn dat de BTW slecht is voor de concurrentiepositie van ondernemers in de EU. Daarom mag er geen BTW “drukken” op goederen die naar buiten de EU worden geëxporteerd. Daarom bedraagt het BTW-tarief bij export 0%. Zo drukt er geen BTW op de exporten en hebben EU-ondernemers geen achterstand op concurrenten buiten de EU.
Maar om het nultarief toe te passen, rust er wel een zware bewijslast op de ondernemer. Deze moet namelijk aantonen dat de betreffende goederen daadwerkelijk de (EU-) grens over zijn gegaan. Hiervoor zijn geen wettelijke regels, maar de belastingdienst is streng in de bewijslast.
In deze zaak gaven zowel de verzender als de ontvanger van de goederen een verklaring waarin werd bevestigd dat de goederen waren afgeleverd buiten de EU. Er waren echter geen bewijzen dat de goederen ook daadwerkelijk vervoerd waren. Daardoor werd het nultarief niet toegestaan en moest er alsnog omzetbelasting worden afgedragen.
In de praktijk is het dus zeer belangrijk een uitvoer uit de EU goed te documenteren. Hierbij kan worden gedacht aan: kopiefacturen, overzichten van betalingen uit het buitenland, kopieën van vrachtbrieven en van facturen van de vervoerders en tenslotte bijvoorbeeld rittenboekjes.
Hoge Raad, 20 december 2013
hits=1452= / id=3501=