De vraag of een bepaalde activiteit leidt tot BTW-plicht blijft lastig te beantwoorden. Het gaat dan om de vraag of er sprake is van ondernemerschap voor de omzetbelasting. Het antwoord op deze vraag is belangrijk, omdat BTW-plicht leidt tot de mogelijkheid om de BTW op kosten en investeringen terug te vragen bij de belastingdienst.
In deze situatie gaan twee echtgenoten A en B samen een maatschap aan. Deze maatschap bouwt een huis en maakt daarin een werkkamer. Deze werkkamer wordt vervolgens verhuurd aan Beheer BV. Enig aandeelhouder in Beheer BV is A. Feitelijk verhuren de beide echtgenoten de werkkamer dus aan de BV. De werkkamer zal worden gebruikt door de Directeur-Groot Aandeelhouder (DGA) van Beheer BV, te weten A.
De maatschap vraagt vervolgens de BTW terug op haar investeringen (voor de werkkamer). Dit ziet ook op (een deel van de) bouwkosten van het huis als geheel. De inspecteur weigert deze teruggaaf en stelt dat er geen sprake is van een economische activiteit.
Uiteindelijk komt de Hoge Raad tot de conclusie dat de maatschap voor minimaal vijf jaar de werkkamer zal verhuren aan de Beheer BV en dat deze verhuur een economische activiteit is. Er bestaat dan recht op teruggave van BTW voor de investeringen en kosten. Dit kan een aanzienlijk financieel voordeel betekenen. Uiteraard moet de huur die vervolgens onderling wordt gerekend ook met BTW plaatsvinden en moet de BTW afgedragen worden aan de belastingdienst.
Hoge Raad, 6 juni 2014
hits=95= / id=3599=