Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 21 mei 2013.
Beslissing van het Hof, Beoordeling
Eerste onderdeel
1. De appelrechters oordelen niet alleen dat het in wezen niet relevant is, hoe een AOW-uitkering in de Nederlandse regelgeving wordt geïnterpreteerd, maar onderzoeken tevens of dit basispensioen een sociale zekerheidsuitkering is die verschilt van het Belgische stelsel en of het op grond van het Nederlands recht een aanknopingsfactor heeft die toelaat om te beslissen dat dit pensioen een band vertoont met de beroepswerkzaamheid in de zin van artikel 34, § 1, 10, WIB92.
In zoverre het middel schending aanvoert van artikel 3.2 van het Belgisch Nederlands Dubbelbelastingverdrag, van de Europese verordening nr. 883/2004 van 29 april 2004 en aan de appelrechters verwijt dat zij oordelen dat het niet relevant is hoe een AOW-uitkering in Nederland wordt geïnterpreteerd, komt het op tegen een overtollig motief en is het niet ontvankelijk.
2. Krachtens artikel 18.1, a, van het Belgisch-Nederlands Dubbelbelastingverdrag, goedgekeurd bij wet van 11 december 2002, zijn onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19, paragraaf 2, pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een verdragsluitende Staat ter zake van een vroegere dienstbetrekking, alsmede lijfrenten en uitkeringen, al dan niet periodiek, uit pensioensparen, pensioenfondsen en groepsverzekeringen betaald aan een inwoner van een verdragsluitende Staat, slecht in die Staat belastbaar.
3. Uit punt 22 van het Protocol I en de gezamenlijke artikelsgewijze toelichting bij dit verdrag blijkt dat de woonstaat in de regel heffingsbevoegd is voor uitkeringen die worden toegekend als oudedagsvoorziening in de sociale zekerheid.
4. De AOW-uitkering is bijgevolg een pensioen dat wordt betaald ter uitvoering van de sociale wetgeving van een verdragsluitende Staat in de zin van artikel 18.1, sub b van het verdrag.
5. De omstandigheid dat België op grond van artikel 18.1, sub b van het Belgisch-Nederlands Dubbelbelastingverdrag als woonstaat heffingsbevoegd is voor pensioenen en andere al dan niet periodieke uitkeringen die worden betaald aan een inwoner ter uitvoering van de Nederlandse sociale wetgeving heeft echter niet tot gevolg dat op sociale zekerheidsuitkeringen naar Nederlands recht die aangezien worden als een basispensioen steeds belasting verschuldigd is.
Dit is slechts het geval indien de AOW-uitkering op grond van de Belgische fiscale wet als pensioen belastbaar is.
Daarbij is de kwalificatie van de Nederlandse AOW-uitkering als basispensioen relevant en moet tevens in concreto worden onderzocht of er een verband is met de beroepswerkzaamheid van de genieter in de zin van artikel 34, §1, 10, WIB92.
6. Artikel 34, §1, 10, WIB92, zoals te dezen van toepassing, bepaalt dat pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen, ongeacht de schuldenaar, de verkrijger of de benaming ervan en de wijze waarop ze worden vastgesteld en toegekend, pensioenen en lijfrenten of tijdelijke renten omvatten, alsmede als zodanig geldende toelagen, die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid.
Hieruit volgt dat een pensioen op grond van artikel 34, §1, 10, WIB92 slechts belastbaar is indien er een rechtstreeks of onrechtstreeks verband bestaat met de beroepswerkzaamheid.
Een basispensioen dat wordt toegekend omwille van een periode van tewerkstelling of dat wordt gefinancierd door een premie die wordt ingehouden op het loon of door een premie die onder meer wordt geheven in functie van een beroepsinkomen, vertoont een band met de beroepswerkzaamheid.
7. Artikel 6, 10 van de Nederlandse wet van 31 mei 1956 inzake een algemene ouderdomsverzekering (AOW) bepaalt dat verzekerd is overeenkomstig de bepalingen van deze wet, diegene die nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en hetzij ingezetene is, hetzij geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
Indien de genieter van een AOW-uitkering een beroepswerkzaamheid in Nederland heeft verricht en tot de financiering van de AOW heeft bijgedragen door middel van een premie die wordt ingehouden op het loon of een premie heeft betaald die onder meer werd geheven op het beroepsinkomen, is er een verband met de beroepswerkzaamheid van de genieter in de zin van artikel 34, §1, 10, WIB92.
8. De omstandigheid dat ook Nederlandse ingezetenen die nooit een beroepswerkzaamheid hebben uitgeoefend, aanspraak kunnen maken op een AOW-uitkering, heeft niet tot gevolg dat er voor hen die wel een beroepswerkzaamheid in Nederland hebben uitgeoefend geen enkel verband bestaat tussen de beroepswerkzaamheid en de AOW-uitkering.
9. De appelrechters stellen vast dat:
• de eiser steeds in Nederlands gewerkt en gewoond heeft, tot wanneer hij naar België verhuisde en dat hij daar in de jaren 2008 en 2009 een AOW-uitkering ontving;
• er geen betwisting bestaat over het feit dat zijn uitkering werd opgebouwd door inhouding van bijdragen op zijn loon in de jaren dat hij in Nederland werkte.
10. Op die gronden vermochten de appelrechters, zonder schending van de in het onderdeel aangevoerde wetsbepalingen, te beslissen dat de AOW-uitkering verband houdt met de beroepswerkzaamheid die door de eiser in Nederland werd uitgeoefend. Zij verantwoorden aldus hun beslissing naar recht.
Het onderdeel kan niet worden aangenomen.
Tweede onderdeel
11. Het onderdeel voert aan dat er geen verband bestaat tussen een beroepswerkzaamheid en de AOW-uitkering.
Uit het antwoord op het eerste onderdeel volgt dat het tweede onderdeel steunt op een onjuiste rechtsopvatting en derhalve faalt naar recht.
Derde onderdeel
12. Het onderdeel voert aan dat de premieheffing voor de AOW geschiedt via de belastingdienst en niet wordt geheven op het loon of salaris van de beroepsactiviteit.
Het onderdeel voert niet de schending aan van een wettelijke bepaling in verband met de financiering van de AOW of de Nederlandse fiscale wetgeving waaruit dit zou blijken.
Het onderdeel is wegens onnauwkeurigheid niet ontvankelijk.