Zoals u wellicht bekend, heeft het Hof van Cassatie bij arrest van 5 mei 2017 geoordeeld dat de AOW-uitkering in België slechts kwalificeert als een in België belastbaar pensioen indien en in de mate dat er een band is met een beroepswerkzaamheid. Daarmee bevestigt het Hof van Cassatie de eensgezinde visie van de Belgische rechtspraak terzake. Volgens de Belgische rechtspraak is een AOW-uitkering belastbaar als pensioen, wanneer er voorheen een beroepswerkzaamheid in Nederland is geweest. Indien er géén beroepswerkzaamheid in Nederland is geweest, zal de AOW-uitkering niet belastbaar zijn. Wanneer iemand van zijn 15de tot zijn 25ste in Nederland heeft gewoond en gestudeerd en vervolgens in Nederland heeft gewerkt, zal 10/50 van de AOW-uitkering niet belastbaar zijn.
Op grond van het cassatie-arrest van 5 mei 2017 is het duidelijk dat de Belgische belastingdienst haar standpunt, met name dat de AOW-uitkering steeds als een belastbaar pensioen moet worden gekwalificeerd, niet langer houdbaar is.
De Belgische regering heeft eenzelfde analyse van de rechtspraak gemaakt en heeft gemeend hiertegen te moeten ageren. De regering heeft dan ook per 24 november 2017 een wetsontwerp houdende diverse fiscale bepalingen III bij de Kamer ingediend (Parl. St., Kamer, 2017, Doc. 54 2791/001). Daarin wordt, onder meer, artikel 34, §1, 1° WIB 1992 zodanig aangepast zodat AOW-uitkeringen die door Belgische belastingplichtigen worden genoten niet meer aan belastbaarheid in België kunnen ontsnappen.
In de Memorie van Toelichting stelt de regering vast dat “wanneer een AOW-uitkering wordt toegekend aan een belastingplichtige die nooit een beroepsactiviteit heeft uitgeoefend in Nederland waarvoor sociale premies dienden te worden betaald, lijkt België die uitkering niet effectief te kunnen belasten.” De regering vervolgt : “Dit gaat in tegen de afspraken die België en Nederland gemaakt hebben bij het sluiten van het Verdrag tot vermijden van dubbele belasting.”
De regering stelt dan ook voor om een “onbetwistbare rechtsgrond voor de belastbaarheid van de uitkeringen te creëren door in artikel 34, §1, 1° WIB 1992 meer in het algemeen pensioenen die kaderen in een wettelijke sociale beschermingsregeling expliciet als belastbaar pensioen aan te merken.”
Bij artikel 8 van het Wetsontwerp betreffende diverse fiscale bepalingen III wordt dan ook in artikel 34, §1, 1° WIB 1992 naast de pensioenen en andere toelagen die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid, voortaan ook als beroepsinkomen aangemerkt de uitkeringen “die worden toegekend in het kader van een wettelijke sociale beschermingsregeling”. Er wordt aangegeven dat de notie “sociale beschermingsregeling” heel ruim moet worden ingevuld, en dus ruimer is dan enkel de pure ‘socialezekerheidsregelingen’.
Op grond van de wetswijziging, zoals deze thans voorligt, is het onduidelijk of ook de AOW-uitkeringen, die vrijwillig werden opgebouwd door middel van eigen middelen (en in België niet in mindering werden gebracht van het belastbaar inkomen), onder het nieuwe artikel 34, §1, 1° WIB 1992 zullen ressorteren. Er zijn alleszins argumenten om de niet-belastbaarheid te blijven verdedigen.
De nieuwe bepaling van artikel 34, §1, 1° WIB 1992 zal van toepassing zijn op de inkomsten die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2017. Dit betekent dus dat de belastbaarheid van de AOW-uitkering in principe vanaf inkomstenjaar 2017 niet langer kan worden betwist door de belastingplichtigen.
Wat het fiscaal regime van AOW-uitkeringen genoten tot 31 december 2016 betreft, kan verdedigd worden dat deze slechts belastbaar zijn indien én in de mate dat er sprake is van een beroepswerkzaamheid. Wij merken in de praktijk dat de administratie zich in de hangende dossiers (in de bezwaarfase als in lopende procedures bij de rechtbanken en de hoven van beroep) gedraagt overeenkomstig de gevestigde rechtspraak.